Organist en beiaardier Mannes Hofsink is nog lang niet uitgeleerd
Ik ben geen freak, ik wil graag muziek maken
Hij moest op voetbal van zijn ouders, maar zijn beroepskeuze om kerkmuziek op een groot orgel te willen spelen, komt helemaal uit hemzelf. Mannes Hofsink (Den Ham, 1981) is de oudste uit een gereformeerd gezin van drie kinderen, op achtjarige leeftijd kreeg hij al orgelles.
“Ik ben juist blij dat ik uit een goed gereformeerd gezin kom, dan weet ik in elk geval hoe ik het niet wil…” Het lijkt een dubbele moraal van de cantororganist van de Protestantse Gemeente in de Mariakerk in Meppel. “O, ik snap dat je het scherp wilt neerzetten,” lacht Mannes Hofsink in een leuk klein buitenaf-huisje nabij Meppel. “Ik bedoel dat naar mate je ouder wordt, je meer overzicht hebt van zaken in het leven. Om na te denken over bijvoorbeeld wat precies zonden zijn of de catechismus.” Bidden doet hij nog wel, voor het eten. Zijn lossere manier van het benaderen van het geloof leidt niet tot tweespalt in de familie. “Welnee joh, mijn ouders gaan heel ontspannen om met mij en mijn broer en zus.” Hij is speciaal (na de Mavo) de Havo gaan doen omdat hij naar het conservatorium wilde. Tijdens de twee Havo-jaren deed hij tegelijkertijd de tweejarige vooropleiding aan het conservatorium. “Dat liep parallel, elke maandagavond moest ik daar naar toe.” Toen kon het echte werk beginnen bij Saxion in Enschede. Terwijl in het dichterbij gelegen Zwolle ook een conservatoriumopleiding is. “Ik heb gekozen voor Enschede, puur omdat ik les wilde hebben van Gijs van Schoonhoven.” Over wie hij zulke geode verhalen had gehoord. “Ik ben niet eens in Zwolle wezen kijken. Enschede is met de trein drie kwartier reizen vanuit Den Ham.”
Braaf
Zijn vrouw (hij is in 2003 getrouwd) is hervormd opgevoed in hetzelfde dorp als hij. “Haar vader is predikant, met hem heb ik vele gesprekken gevoerd.” Het relatief vroege trouwen was geen moetje of een eis van de ouders, maar een eigen wens. “Ik wist meteen: met die vrouw wil ik trouwen.” Na twee jaar vooropleiding, vier jaar vakopleiding en twee jaar de zogenaamde tweede fase (tegenwoordig Master) is het contact met Saxion verwaterd. “Ik zie de oudstudenten sporadisch, ik nodig ze soms uit voor een marktconcert of loop ze ergens tegen het lijf. Het was een klasje van zes, zeven mensen van diverse pluimage zoals een paar Duitsers die katholiek waren, kan ik me herinneren.” Een leuke tijd, veel geleerd, in het vak en als mens, vindt Hofsink. “Dat kwam vooral door Van Schoonhoven, die wist mij goed te ‘triggeren’. Door bijvoorbeeld grapjes te maken over het geloof, zijn hele levenshouding sprak mij aan.” Gedurende zijn hele studie is Hofsink in Den Ham bij zijn ouders blijven wonen. Grijnzend, met een serieuze ondertoon: “Ik was echt een brave leerling.”
Koordirectie
Tijdens zijn Masterstudie deed hij de (vierjarige) studie ‘koordirectie’ ernaast (in Groningen, aan het Prins Claus Conservatorium): “Die opleiding had ik nodig voor mijn bevoegdheidsverklaring om in de kerk te spelen.” Diezelfde door Hofsink zo bewierookte Van Schoonhoven had hem namelijk tijdens de opleiding al geattendeerd op de vacature in Meppel. “Hoewel de sluitingsdatum al verstreken was, stimuleerde hij mij toch een sollicitatiebrief te schrijven. En uiteindelijk ben ik het dus ook geworden.” Als cantor-organist speelt Hofsink natuurlijk tijdens alle zondagsdiensten, hij geeft leiding aan de cantorij, “en ik onderhoud het instrument.” In totaal staat hij voor negen uur per week op de loonlijst van de kerk. Toen hij met de tweede fase of Master klaar was, ging Hofsink gewoon door met studeren. Halverwege de opleiding ‘koordirectie’ (de eerste helft werd dus gecombineerd met de tweede fase ‘orgel’) ging hij in Dordrecht het instrument beiaard studeren. “Ik las een boek over iemand in 1700 die zowel het orgel als de beiaard bespeelde, een klassieke combinatie en toen werd ik ook enthousiast.” Een beiaard is een klokkenspel. “Een instrument met een handklavier.” Het is in veel dorpen en steden nog wel te horen als er markt is. Hoewel het tegenwoordig veelal uit de computer komt. “Ik speel elk donderdag een uur in Meppel.”
Vrouw
Ook met de beiaard als klus, zou Hofsink niet rond kunnen komen. Ook in dit opzicht breken Hofsink en vrouw met de conservatieve traditie dat de man voor het inkomen zorgt en de vrouw het huishouden regelt: zij staat voor de klas. Zou ze dat niet doen, dan zou Mannes aan de slag moeten op een muziekschool en/of één of meer zangkoren onder zijn hoede moeten nemen. “Daar heb ik niet zo heel veel trek in; ik heb een tijdje ingevallen op een muziekschool. Ik heb het een paar weken volgehouden, maar dat is niets voor mij. Bovendien, ik wil zelf graag studeren.” Want inmiddels is Hofsink bezig met zijn Master-beiaard. “Er is weinig originele beiaardmuziek en er zijn veel bestaande arrangementen van bekende composities; ik bewerk en produceer zelf ook muziek voor de beiaard.”
Het is voor iemand met de achtergrond en kennis en ambitie van Mannes Hofsink niet het hoogst haalbare in Meppel. En hoewel er geen rijen studenten zich jaarlijks voor de studie kerkmuziek verdringen, zijn topplekken in de sector spaarzaam. “Ik heb een lijstje met hooguit een handvol plaatsen waar ik graag naar toe zou willen. Grote plaatsen, grote kerk met een knots van een orgel en met een goede gezonde liturgische kerkmuziekpraktijk. En niet alleen psalmen zingen, maar waar ruimte voor een cantorij is en dat er ook geld is voor een klein strijkorkestje. Ja, van zulke gemeentes zijn er niet veel.” En vacatures komen er al helemaal niet van vrij. Andersom zijn er ook veel organisten wellicht weer jaloers op zijn plaats in Meppel. “Ja, dat denk ik wel.” En ‘Meppel’ mag met hem ook wel in zijn handjes knijpen, want de gemeente weet dat Hofsink niet elk uurtje telt en dus er vaak meer maakt dan de negen waarvoor hij wordt betaald. “Maar je moet me niet neerzetten als een orgelfreak, dat ben ik absoluut niet. Ik wil graag muziek maken. Dat is het.”
Nog geen reacties