Ferdinand Fransen
Ik heb een zwak voor die ouwe Ferdinand Fransen (van Arke…). Er is van de week een feestje voor hem georganiseerd, las ik in de Telegraaf waarvoor in elk geval Stan Huygens was uitgenodigd. Zonder hem geen feestje van betekenis in Twente. Het waardeloze Twentedinner van een paar weken terug was geslaagd dankzij de foto’s op pagina 5 van een zooitje onbenullen bij elkaar.
Ik zag mensen uitbundig die om de nek van Ferdinand Fransen hingen; maar die deden dat vooral voor de fotograaf van de wakkere krant van Nederland. Rot op. Ferdinand zelf had nauwelijks benul meer wie hem om het hardst feliciteerde, op zijn schouders mepten en nog eens over vroeger wilden praten en dat hij zoveel voor FC Twente had betekend…
Ik heb vorig jaar al een beetje afscheid van Fransen genomen. Ik interviewde hem voor het glossy Basis, een uitgave van FC Twente en ik zat tegenover een man die zich de helft van zijn leven niet meer kon herinneren en de rest door elkaar husselde. Ik weet nog dat ik geschokt in de auto zat. Ik heb in dat interview vooral uit zijn mond opgetekend wat hij naar alle waarschijnlijkheid had willen zeggen.
Ik heb een paar keer op zijn veranda met hem zitten filosoferen over De Roskam, over FC Twente, over mensen in Twente, over Arke. Ik zag nu zijn doffe ogen in de krant, die ik eerder ook herkende bij mijn eigen opa en later bij Ko Wierenga. Ze zullen het wel goed bedoelen, maar ik kreeg gewoon meelij met Ferdinand Fransen bij het lezen van het stukje en het zien van de foto’s. Dat je hem deze onzin aandoet… Ik wou dat Fransen en ik samen deze Telegraaf hadden kunnen bekijken, toen we samen in de auto naar Spakenburg reden (zomer 1999) om naar de wedstrijd om het algeheel landskampioenschap te kijken; ik als verslaggever, hij in een kuipje naast de dug-out van Paul Krabbe. Bij terugkomst aten we nog een visje.
Ik heb nooit begrepen dat hij zo innig bevriend was met de man die in alles zijn tegenpool was en zijn geld verdiende met tuinstoelen. Het was de kwaliteit van Fransen dat hij zowel met die kunststof tuinstoel als met mij en nog heel veel anderen goed overweg kon en iedereen in zijn waarde liet. Zelfs nadat de tuinstoel maar tegen hem zat te zeiken dat ik niet deug en dat hij mij links moest laten liggen.
Toen hij tachtig werd, publiceerde hij een boek met tachtig ontmoetingen. Ik maakte in de Roskam kanttekeningen bij dat boek, ’s avonds gaf hij een feestje. In plaats van woedend uit te vallen over mijn kritiek op zijn boek, complimenteerde hij mij juist. Dat was de Fransen die voor mij heel groot was. Niet dat misselijkmakende, schijnheilige gelul in de Telegraaf met een man die ziek is. Bah.
Nog geen reacties